Geert Zomer – Het licht van de meester

  1. Voor Alja

Allereerst is er een kip; een kip die een ei legt.
Je breekt de schaal en vangt de dooier op een bord.
Zo is er een zon ontstaan.

Schenk er wat bier, wijn of water bij en drie druppels olie.
Dan meng je het met kleur in de vorm van pigment. Magenta, kobalt, purper, violet, roze, groen, het oranje van een wilde brand, oker, citroengeel of het gewoonste blauw van het land.
Voeg vervolgens een scheutje magie en een lepeltje licht toe.

Dan is er een hand, een meesterhand. De hand van een vrouw, de hand van een mystica, de hand van een meisje; een minnekind.
Een hand die alles omvat wat is doorleefd, doordacht, doorvoeld en doormind.
Zelden heeft de hand van een meester het licht zo geraakt.

Stel je een symfonie voor, uitgevoerd door een denkbeeldig orkest in een kathedraal van louter kleur, een imaginair stelsel van lijnen en vlakken. Muren waarover het licht schijnt staan weerloos te wachten op verf.
Laat schaduwen ontstaan, zet ramen open. Stel je een ruimte voor waarin stralen binnenkomen, vallen, opstaan en weer gaan, binnenkomen, vallen, opstaan en weer gaan, binnenkomen, vallen, opstaan en weer gaan tot het donker is, je slaapt, en in je dromen dit lichtspel verdergaat.

Stel je bloemen voor, een hele weide vol met bloemen en bomen waarin de wind golvende en wiegende bewegingen veroorzaakt, ze transformeert tot huidcontact en ze laat verdwijnen in je ogen.

Ooit zag je de hemel, een hemel vol rozen in het helderste licht ooit aanschouwd. Ooit zag je God en zag je door Zijn blik de mensen. Mensen alleen, blije mensen, verdrietige mensen, boze mensen, angstige mensen. Je zag mensen die voluit wilden leven. Mensen die verder wilden kijken dan zij konden zien, het ongrijpbare gestalte wilden geven.

Soms nam je er eentje bij z’n hand. Dan zei je: ‘Kijk, jongen, daar is het licht en daar beweegt en kleurt een vormenspel. Kijk maar. Zie. Ontdoe jezelf van valse geschriften en schilder maar. Ja, schilder maar. Maar je mag ook tekenen en je mag zelfs helemaal niets.’

En je leidde hem met zachte hand naar zachter, scherper, puntiger, hoekiger, fijner, volmaakter. Soms vroeg hij om jouw potlood en dat gaf je hem. Soms vroeg hij om je kwast maar die hield je voor jezelf. Er zijn dingen die je nu eenmaal voor jezelf dient te houden. Laat hem maar gaan, dacht je soms, laat hem in Godsnaam maar gaan. Maar hij ging niet, hij bleef. Tot er in hem een beeld ontstond, een beeld zonder schaduw, alleen van licht, bijna vormloos. En hij ging.

En hele volksstammen gingen mee. Ze pakten krijt, verf, potlood en papier en zij schetsten. Ja, zij schetsten omdat zij gewone mensen zijn, geleid door de hand van de meester. En sommigen wilden meer.

Zij wezen naar daken en zeiden: ‘Daar valt het licht.’ Ze wezen naar bomen en zeiden: ‘Daar waait het.’ Ze wezen naar vensters en zeiden: ‘Daar is het helder’ en ze keken nog beter, vaker en meer. Zij keken door vensters en zagen het licht in de bomen en over de akkers vloeien en zij wisten, ja, zij wisten, daar is het licht, het licht dat ooit de meester toebehoorde en nu ons allemaal.

Ja, in het huis van de meester staan de deuren wijd open.
Naar de tuin. Naar de straat. Naar de kleuren, de vormen, de mensen.
Daar waar het huis van de meester grenst aan de tuin, geuren haar kruiden, staan haar boeken, kleurt het pigment van talloze bloemen haar doeken en waait de wind waar de wind wil gaan.

Geert Zomer, 27 augustus 2017
Ter gelegenheid van de overzichtstentoonstelling van Alja Cousin.

Geert Zomer: Het licht van de meester

Voorgedragen op 27 Augustus 2017 in aanwezigheid van Alja

Voor Alja

Het licht van de meester

Allereerst is er een kip; een kip die een ei legt.
Je breekt de schaal en vangt de dooier op een bord.
Zo is er een zon ontstaan.

Schenk er wat bier, wijn of water bij en drie druppels olie.
Dan meng je het met kleur in de vorm van pigment. Magenta, kobalt, purper, violet, roze, groen, het oranje van een wilde brand, oker, citroengeel of het gewoonste blauw van het land.
Voeg vervolgens een scheutje magie en een lepeltje licht toe.

Dan is er een hand, een meesterhand. De hand van een vrouw, de hand van een mystica, de hand van een meisje; een minnekind.
Een hand die alles omvat wat is doorleefd, doordacht, doorvoeld en doormind.
Zelden heeft de hand van een meester het licht zo geraakt.

Stel je een symfonie voor, uitgevoerd door een denkbeeldig orkest in een kathedraal van louter kleur, een imaginair stelsel van lijnen en vlakken. Muren waarover het licht schijnt staan weerloos te wachten op verf.
Laat schaduwen ontstaan, zet ramen open. Stel je een ruimte voor waarin stralen binnenkomen, vallen, opstaan en weer gaan, binnenkomen, vallen, opstaan en weer gaan, binnenkomen, vallen, opstaan en weer gaan tot het donker is, je slaapt, en in je dromen dit lichtspel verdergaat.

Stel je bloemen voor, een hele weide vol met bloemen en bomen waarin de wind golvende en wiegende bewegingen veroorzaakt, ze transformeert tot huidcontact en ze laat verdwijnen in je ogen.

Ooit zag je de hemel, een hemel vol rozen in het helderste licht ooit aanschouwd. Ooit zag je God en zag je door Zijn blik de mensen. Mensen alleen, blije mensen, verdrietige mensen, boze mensen, angstige mensen. Je zag mensen die voluit wilden leven. Mensen die verder wilden kijken dan zij konden zien, het ongrijpbare gestalte wilden geven.

Soms nam je er eentje bij z’n hand. Dan zei je: ‘Kijk, jongen, daar is het licht en daar beweegt en kleurt een vormenspel. Kijk maar. Zie. Ontdoe jezelf van valse geschriften en schilder maar. Ja, schilder maar. Maar je mag ook tekenen en je mag zelfs helemaal niets.’

En je leidde hem met zachte hand naar zachter, scherper, puntiger, hoekiger, fijner, volmaakter. Soms vroeg hij om jouw potlood en dat gaf je hem. Soms vroeg hij om je kwast maar die hield je voor jezelf. Er zijn dingen die je nu eenmaal voor jezelf dient te houden. Laat hem maar gaan, dacht je soms, laat hem in Godsnaam maar gaan. Maar hij ging niet, hij bleef. Tot er in hem een beeld ontstond, een beeld zonder schaduw, alleen van licht, bijna vormloos. En hij ging.

En hele volksstammen gingen mee. Ze pakten krijt, verf, potlood en papier en zij schetsten. Ja, zij schetsten omdat zij gewone mensen zijn, geleid door de hand van de meester. En sommigen wilden meer.

Zij wezen naar daken en zeiden: ‘Daar valt het licht.’ Ze wezen naar bomen en zeiden: ‘Daar waait het.’ Ze wezen naar vensters en zeiden: ‘Daar is het helder’ en ze keken nog beter, vaker en meer. Zij keken door vensters en zagen het licht in de bomen en over de akkers vloeien en zij wisten, ja, zij wisten, daar is het licht, het licht dat ooit de meester toebehoorde en nu ons allemaal.

Ja, in het huis van de meester staan de deuren wijd open.
Naar de tuin. Naar de straat. Naar de kleuren, de vormen, de mensen.
Daar waar het huis van de meester grenst aan de tuin, geuren haar kruiden, staan haar boeken, kleurt het pigment van talloze bloemen haar doeken en waait de wind waar de wind wil gaan.

Geert